Rond de Gedichtenweek 2022 organiseerde DSK een informele wedstrijd onder haar leden. Hieronder lees je de ingezonden gedichten. De bovenste van Marga Kool was volgens de externe jury de beste. Daaronder staan de drie eervolle vermeldingen in willekeurige volgorde (Ria Westerhuis, Willem Haandrikman en Peter Veen). En dan in willekeurige volgorde alle inzendingen. Omdat het mooi en goed werk is en je als lezer een heel andere mening kunt hebben dan de jury.
Winterbos tegen wandelaar – Marga Kool
De nachten kold, mien dorre beukenblad
lig ’s mörgens wittig an-evreuren op het pad.
en mak de reeën schichtig.
De dagen kört, veurzichtig
leg ik mij veur oe bloot.
Nou wordt het locht betuun, een vage
mist hangt in de vrogge naomiddag
deurzichtig
tussen mien naakte, natte stammen
zaagsneden, olde zomerschrammen
en half vergaon eekhoorntjesbrood.
Duuster mien wolvenpad, mien jaank
naor snei die warmen kan
en schrale troost
as ’s aovends an mien raanden
argens een butenlocht giet braanden.
Heur, in de veerte goelt de dood.
Vergeten vingerafdrukken – Ria Westerhuis
Hoe ik voor het raam zat en zag hoe het jonge groen
in de kruinen van de bomen protesteerde tegen de windvlagen
bij storm moesten we binnen blijven
ik leefde elke dag de wereld van huis naar school
ademde de geur van paardenmest en meidoorn
filterde zonnestralen met mijn wimpers tot pastel
leerde dat gedroogd gras hooi was
het hout van een boom ons warm zou houden in de winter
en dat ik op water kon lopen als het maar lang genoeg gevroren had
mijn eerste vrienden waren de zwaluwen die in en uit vlogen
mij als portier gebruikten, en de koeien in de stal
jaren sleurden mij mee naar later
wat bleef: vaders vingerafdrukken op de staldeuren
en het geluid in mij van mijn zachtsnuffelende pony die nog even
klontjes kwam halen aan de keukendeur, vlak voor de avond viel
O, o, de natuur – Willem Haandrikman
Ik open de gordijnen op ons ochtenduur.
Het regent meer dan doorsneemiezer
Het waait honderd kilometers per uur.
De koude verslaat dat van onze vriezer.
De radio spreekt panisch over code rood.
Ik zou als gewoonlijk een eind gaan lopen,
maar Rossi houdt zich ogenschijnlijk dood.
Vanmiddag wordt het beter, is te hopen
Ik weet niet wanneer en waar de weerdespoot
zich uit gaat leven op die machteloze bomen.
Ik zie het water langs de ramen stromen,
en denk op de wijs van een weemoedig lied
‘de liefde vlamt geheid het meest in dromen’.
Ik merk het nad’ren van mijn geliefde niet,
wél dat ze mij wegvoert uit het vensternis.
Als natuur voor legen en tevredenen is,
zij die zelfs wandellust in hun slaap ervaren.
Dan weet het leger misnoegden niet wat het mist
en welk plezier zij voor altijd doen verjaren.
Kom, zegt ze, het bed is nog heerlijk warm.
Natuur – Peter Veen
Over de naastgelegen akker trekt een
stofhoos. Er zijn er veel dit voorjaar.
Ik ren en laat mezelf gevangen nemen door
de slurf. Het ruikt naar aarde. De haren op
mijn blote benen, op mijn armen wijzen
prompt omhoog. Mijn pet die mee wil
waaien, grijp ik stevig vast en ik voel fijne
korrels zand in mijn ogen en mijn neus.
Drie seconden rukt de wind aan alles wat ik
heb. Dan vult de diepe warmte van de akker
weer het gat. Ik hoor een onbekende vogel.
Zet een app aan om het geluid een naam te
kunnen geven en nies onverwacht de
kriebel uit mijn neus.
Waarschijnlijk een mens, zegt de app.
Resumé – Sacha Landkroon
Iemand was hier met ontwerpen nog niet klaar,
toen de mensen op een dag gewoon hun leven startten;
ze begonnen met stenen te zeulen en bonkig en nors
als ze waren de seizoenen namen te geven zoals ze
eerder ook een aantal opperwezens schiepen
om onweer of buien, storm of een misoogst te duiden.
Ze vochten niet langer om vlees noch vis, lieten tochtige
grotten voor wat ze waren en sliepen met elkaar in
tentenkampen waar de wind geen vat meer op had.
De nieuwbouw is thans een schuilplaats op een bodem
waar geen aarde is, zoals ook trechterbekerstammen
nog geen notie hadden van de hoogwaardigheid
van wolkpatronen aan de zomerhemel. In een ganggraf
koesterden zij hun doden, zoals wij hoekig en rechtop
lopend de wind zien waaien in een drassig akkerland
en geen idee hebben wat er nog terugkeert aan kopvoorn,
rivierdonderpad; aan winden en bermpjes. De teloorgang
van de beekvissen, met houtskool getekend tegen
vale januarilucht, waaruit het eeuwig stroompjes regent.
Canis Lupus – Gezienus Omvlee
Laatst heb ik het bos een wolf ontmoet
Ik heb altijd veel angst om deze beesten
Maar deze leek mij tammer dan de meesten
Want hij verloochende zijn wolvenbloed
Het dier ontvluchtte met gezwinde tred
Toen ik het op een huilen had gezet
Wandeln – HarmG Sijnstra
Een langbien stiet op ién poot, bij het
kronkelbeekie, dat in rimpelloze rust
speuls barkies, strukerij en blauwe lochten
spiegelt. De olde vermolmde boom vol gele
zwammen hangt verlangend boven het waoter.
Berustend löp een kapotreden modderpad
langs een mooi holten boerenhek, dat
uutkiekt op een koppeltie schaopen,
die gien muite hebt met een reegie dat
midden tussen heur in de kop het gres in stek.
Een jonge hond liekt maor niet muu te kriegen
hoe vaok zien baossie ok met stokken gooit.
Een iekhoorn kiekt verstoord omdeel, verstopt
achter zien stam, en verschrikt fladdert
een holtduuf vort. Ik gao maor weer op huus an.
Natuurlijk gedrag – Annie Martens
In het bos verwijt de varkensboer mij dat ik mijn hond aan de riem heb
Dierenbeul, snauwt hij. De man lijkt op een vet varken tussen twee hekken
twintig biggen vreten aan zijn tepels.
Ik vertel over honds jachtinstinct, eerst
zachtjes over zijn feilloze neus voor konijnen
dan harder over kwetsbare reekalfjes
daarna timmer ik op mans platte varkenskop
dat hond een niet te stuiten jager is
De varkenshouder klemt zich nog vaster tussen zijn hekken
Hij sist: Dan ben je teerhartig genoeg
om je hond natuurlijk gedrag te gunnen.
Ik laat het beeld van het aangevreten reetje los
en mijn wolf stuitert het bos in.
Naarstig op zoek spreek ik konijn
Je bent strafbaar, zegt hij
en toont mij zijn gewonde staart.
Gelukkig heb ik Disney-pleisters
hij kiest voor Konijn en luistert naar mijn ontmoeting
We knabbelen wat aan paardenbloemblaadjes en sluiten af:
hond deugt, het varken niet.
Schiermonnikoog 1964 – Klaas Koops
Voorbij is de trage reis van Stad naar Schier, over Reitdiep en wad
Zachtjes kust de vrachtboot de nieuwe dam
Op de kade heerst stilte, leegte regeert de wegen
De vogeltrek is net begonnen
We lopen op de Waddendijk, langs de Banckspolder
Verwelkomd door bruine tapuiten en de roep van tureluurs
Optocht van poncho’s, op weg met vrienden
Naar het stro bij Douwe Visser, op de Langestreek
Voor een week vogelen en determineren, een week met engelenkots en bekklem.
En het zoeken naar alikruiken
Zeven avonden hupsen, zingen en blokfluit spelen, tot het niet meer gaat
We verwonderen ons over
vogels in najaarskleed en kwelders achter de Kooiduinen, waar slib en water om voorrang vechten. En over wokkels op de Oostpunt
Of over de weidsheid van het immense Westerstrand
Steevast zijn we omgeven door een kakofonie aan kleuren en geluiden, in struweel, duindoorns en in weiden, slib en slenken
We voelen ons thuis
op dit eiland van Wester- en Berkenplas, Oosterkwelder en Oosterstrand. Van Kooi- en Kobbeduinen, van vuurtoren tot strandpaal en Baken
Met dode zeehonden, bruinvissen en zee-eenden, bedolven onder zand
Wereld waar natuur, gemengde landbouw, eendenkooien en zanderige paden van elkaar houden
Even raken hemel en aarde elkaar
Vrijmibo – Paula Laning
‘n vrijdagmiddagborrel op ‘t vogelvoederplateau ‘k staar van-
achter vensterglas aan d’ eettafel naar ‘t tafereel op ‘t terras
m’neer merel kijkt de kat uit de boom vanaf
d’ achterkant van ‘t houten bankje d’r naast
kust veilig duidt aanvallen
aan hij niet alleen
huismussen houden van heel veel en dul-
den velen om zich heen en delen ‘t plateau
met vet en granen met ‘t roodborstje dat
op z’n ranke pootjes op de rand gadeslaat
koolmezen komen kijken en ook
pimpelmezen pikken ‘n graantje mee
onderwijl verblijven vrijwel evenveel zaden
op donkere vierkante terrastegels eronder
als op ’t houten rechthoekig plateau zelf
de gaai eist ‘t alleenrecht op verjaagt allen
het vinkenechtpaar vindt zich niet te flink
trippelt en pikt in wat er van de tafel valt
allen zijn alert ze spieden en gluren en haas-
ten zich bij gewaand gevaar naar ‘t weekend
Natuur – Ton Peters
ik heb vandaag maar tot natuur besloten
onder bomen komt de eeuwigheid dichtbij
en waar geen bos is bieden vergezichten
vreugde en de aanblik van toevallig vee
eerst nog voor de zekerheid een winkel
een fles wijn -ja, doe maar in een zak-
want waar veel bomen zijn, heerst algemeen
gebrek aan drank en deugdelijke kroegen
dat er sprake is van vlagen tegenwind
tot op de fiets tenslotte eindelijk het bos
en ja hoor, daar was eeuwigheid met paden
die steeds hetzelfde, naar voren en terug
steeds hetzelfde, naar voren en terug,
al voor de laatste bank de wijnfles leeg
een wel zeer grote mus voorbij zien vliegen
en dan dezelfde paden weer naar voren
en terug binnen de grenzen van de stad
vermeld ik in een onvoorziene kroeg
dat ik dus even in de eeuwigheid vertoefde,
een deftig woord vond men en dronk bier
Goidelisch* – John Vorenkamp
Keltisch goud op de stranden
van Harris, daarboven een tempel
van wolken en stralende zon
gebouwd op een kobaltblauwe zee.
Aan het eind van ons dwalen
breekt purper-blauw licht
op verre, dunne regengordijnen,
murmelt en fluistert de Atlantische zee.
Dan mijmer ik over het parfum
van mijn jeugd, de schaduw die
insleet in een harnas van inzicht
dat alleen mooie dingen helpen.
Het kantelraam in het zolderdak
van mijn thuis toonde de wereld
buiten, planeten en sterren, die
mij ten diepste met mensen verbonden.
In Alba ben ik de fool on the hill
en lees verzen van Sorley Maclean,
zijn woorden van eenvoud en hoop:
blauwe verte kan troost
van de verbeelding zijn.
*Keltisch eiland
Overdenking – Cécile Evers
als ik een paddenstoel zou zijn, bedacht ik laatst,
en zou behoren tot de graslandpaddenstoelen
of als ik plots een hooilandwasplaat werd, dan was
ik vast al ergens op een rode lijst geplaatst
een foto kan de wasplaat tonen, die vettig ogen zou,
zoals het moet, de stoel en hoed stijlvol van kleur
wel zou ik in een voor ons ontworpen reservaat moeten
verblijven, voorgoed gedoemd tot bijna roerloosheid
dan toch maar liever voor het even dat wij leven
mens zijn, in mijn woning hier en nu, gebouwd volgens
de hardhouten wet van wie alleen is, nu er geen is
die zoals eerder zijn tijd en ruimte deelt met mij
Schrijfopdracht – Mischa van Huijstee
schraap alle inkt van deze bladzijde
en je krijgt een idee van zijn gewicht
maar je mag natuurlijk ook overdrijven
stop hem woordjes toe voor onderweg
zoals roeiveertje luchthark en waaierpalm
gebruik zijn wimpers om door te kijken
laat tenslotte ergens een mond openvallen
heel veel succes met je gedicht
over de haarvleugelkever
An de Waal – Marga Zwiggelaar
Hier bracht het ies kiezel en graniet hen raanden van rivier en stad;
waor het stille stund en lag, en seins deur golven weur versleten.
Mar hoeviel sliettied kan een stien verdragen?
Hoevake zag ik daor niet de valkenveugel as bield baoven de uuterwaard,
met veren die nog longert naor polder en de leste prooi.
De stadsstienen kroept aal dichter op de kade en het water an;
daor likt de waterwolf zien taanden open veur vissen en de enten.
De toren met het valkenjong klapt heur klokken met zwaore haanden en
tegen de horizon van brogge, Waal en Aoversteek blef het nog even wachten.
De natuur loert aover de lege polder en stuwwal, kek mij an.
Hier bèult de biesten het longern naor vrijlaand aover de gekaapte waard.
Ik schöp nog aeven wat stienen veur mij uut tot an de watergreins;
de valkenveugel klapt zien vleugels as een leste groet.
Onder bij de brogge, pak ik een stientien op,
bescharm het in de vesting van mien buze:
want hoeveul sliettied kan een stien verdragen?