Fragment uit Storm op komst – Alie Seubers


Met een bonzend hart blaast Nora voorzichtig haar adem uit als de kust weer veilig is. Wat zouden ze gedaan hebben? Haar hart staat stil als ze stevig wordt vastgepakt. ‘Hé, joh? Laat los. Hou op. Ik moet naar huis. Wie is dit?’ Ze schopt naar achteren en raakt een been. ‘Jij lelijke rooie, denk je echt dat je mij aan kunt? Ik zal je krijgen.’ Aan haar haren wordt ze meegesleurd en strompelend valt ze op de grond. Haar woede komt naar boven als ze ziet dat Cornelis haar aanvalt. Ze ziet een stok liggen en besluit om die te gebruiken om zich te verdedigen. Ze zet haar voet tussen zijn benen en schopt keihard naar boven. ‘Au, teringwijf!’ Nora heeft een helder moment. Ze pakt razend snel de stok en slaat ermee zo hard ze kan tegen zijn hoofd. Hij valt op de grond. Nora ziet hem vallen. In één run is ze bij de auto en start hem zo snel als ze kan. Ze doet snel de deuren van de auto op slot als ze hem
aan ziet komen lopen met bloed op zijn voorhoofd. Cornelis springt voor de auto, terwijl Nora net de auto aan de praat heeft. Ze rijdt gewoon door en kijkt naar zijn gezicht tegen de voorruit. Nora rijdt snel achteruit en weer vooruit. Ze draait de auto een kwartslag en merkt dat ze bijna in de vaart zit. Met een ferme straal gas komt ze weer op straat en rijdt keihard weg. In de achteruitkijkspiegel ziet ze de modderspetters omhoog vliegen. Ze weet dat het strafbaar is om iemand te laten liggen, maar in dit geval is het noodweer. Ze veegt het zweet van haar voorhoofd af. Met een knalrood hoofd rijdt ze door het dorp naar de Oranjelaan.