Henk?
Henk, zei ik?
Henk, van je weet wel.
Die Henk!
Ja, nou weet ik het weer, zei ik.
Henk die ik voorderest niet zo goed ken.
Maar ik weet wie het is.
Henk uit Den Haag.
Waar ik gisteren was.
Een stad die ik ken als mijn broekzak.
Maar Henk was ik even vergeten.
Ik had Henk weleens de hand geschud.
Er twee woorden mee gewisseld.
En er een biertje meegedronken.
Aardige vent.
Of gozer, zoals ze zeggen in Den Haag.
En die vriend bracht hem ter sprake.
Dat kwam zo uit.
Toen we z’n vrouw zagen.
De vrouw van Henk.
Een leuk mens.
Ze moest lachen.
En ik lachte terug.
Die vriend lachte ook.
Zo lachten we zeker een seconde of vijf.
Om Henk.
Terwijl hij er niet eens bij was.
Henk.
Die ik bijna was vergeten.