Het verdriet van Drenthe
Van Annie Martens veur Jan Veenstra
Hij was wies mit zien baist. Hij dee der alles veur. ‘k Kin mie nait heugen dat der ooit een vrumde op ‘t aarf west is om te melken.
‘Annie, wakker worden, ‘t is zowied.’ Ik schoot oet berre. Der weu ‘n kaalfie geboren. Kletsnat glee het oet zien mamme. Een veerskaalf ook nog!
Wie wreven ‘t dreug met stro. ‘t Kaalf weu in een lekker waarm hok van stropakkies tild en ik moch het biest geven. Oet ‘n emmer. ‘t Klaintje snapde der niks van, mor ik stopde mien vingers in zien bekkie en ‘t begon te zoegen.
’s Winters rinkelden de kettens dag en nacht op stal. Slecht veur de poten was dat staon, mor pap streuide daogelks stro en ‘n ontstoken poot daor ruip e as de bliksem de veearts bie. ‘s Zummers luipt ‘t spul boeten. ’s Naomiddags haolde ik ze van ‘t laand ‘Kwan jonges, Kwan jonges,’ ruip ‘k dan en daor kwammen ze aanstoeven. Gespannen uiers, grode, klaine, wied oetstaonde spenen haosten zuk naor de melkmessien.
Nou zesteg jaor laoter realiseer ik mie, dat mèensen baisten binnen. Toch denk ik met laifde weerom aan mien jeugd op boerderij. Gain haor op mien kinderheufd hef ooit docht aan ‘t verdrait dat we oonze daier aandeden. Wie waren wies met oons vee, wie deden der alles veur.
Jan Harbers
Fragment uit ‘De vaalrode vlieger’ van Jan Veenstra. Voorgelezen op zondag 23 november 2025 in Linde
Het hoogtepunt van het trakteren komt op het station. Waar een piano staat. Ik wacht geduldig. De mondharmonica in de borstzak. Tot er iemand een blues begint. Dan speel ik mee. Het nummer draag ik op aan Dirk-Jan. Daarna mag ik een kroket en een beker koffie. Soms is er halverwege de kroket alweer een blues. Doorslikken, mondspoelen, meeblazen. Af en toe loop ik even weg. Als de zoveelste Bohemian Rapsody op het klavier wordt gehamerd. Of Für Elise.
Een enkel keer vraag ik om een blues. Laatst zat er een meisje ragtime te spelen. Toen ik haar aansprak, zette ze Summertime in. We maakten er een lange improvisatie van. We kregen zelfs applaus. Of ik haar een kroket mocht aanbieden, vroeg ik na afloop. Ze glimlachte. Kwam een vegaburger ook in aanmerking? Toen we op een bankje zaten te blazen op het hete spul, vertelde ze dat ze medicijnen studeerde. Maar ook naar het conservatorium had gekund. Ze had zich nog niet neergelegd bij haar keuze. Ze nam een hap. Mompelde toen met volle mond dat je misschien nooit in het reine kwam met alles in je leven. Ze keek even opzij. Meende dat het ook vast voor mij gold. Toen ik vragend mijn wenkbrauwen optrok, zei ze dat ik op haar opa leek. Het enige verschil was dat hij zijn klaagliederen op het harmonium speelde. Ze nam de laatste hap, mikte het kartonnen bakje in de vuilnisbak en riep met volle mond: ‘Kom, we gaan nog even een vette boogiewoogie doen.
HarmG Sijnstra
Doe ik een jaor of zeuven was gung ik alle zaoterdagaovends met mien olders hen Opoe. Zij was een geleuvige vrouw en ik wiet nog goed dat ik altied lekkere pepermunties van heur kreeg. Ze vertelde dat de Heere veur oes almaol zörgde. Ik vun het fijn bij Opoe en nooit heb ik lekkerder slaopen as bij heur in de bedstee. Opoe twiefelde nooit an hoe een meins leven mus.
Doe ik verkeren kreeg gung ik allereerst met heur hen Opoe. As die mien wichtie goedkeurde, was het goed. En doe wij laoter trouwen mussen, kunden wij bij Opoe terecht. Zij zee dat het hiel meinselijk was en dat het best goed kommen zul met oes. De Heere zul ok nou wal veur oes blieven zörgen.
De Kattegang in Assen, waor Opoe woonde, bestiet niet meer. En Opoe zölf is oet de tied vanzölf.
Ik bin nou zölf opa. Mien drei kinder komt graog met de kleinkinder bij oes over de vloer. Wij kunt over van alles met mekaor paoten, behalve over het geleuf. Dat boeit ze niet. Ik vien het prachtig dat ze almaol heur iegen weg keuzen hebt, ok in dat opzicht. Maor vanbinnen döt het mij toch wal zeer.
Aagje Blink
Beschouwing:
Voor mij betekent ‘het verdriet van Drenthe’ vooral over het verdwijnen van de streektaal: een collectief verlies van mensen die zich met deze grond verbonden voelen. De autochtone Drenten. Maar wie is eigenlijk ‘autochtoon’ of inheems in een wereld die al eeuwen door migratie wordt gevormd? Wereldwijd sterft er volgens onderzoekers elke veertig dagen een taal uit. Tegen het einde van deze eeuw zullen er zo’n 3500 verdwenen zijn – door kolonisatie, globalisering en klimaatverandering. Wie weet zelfs onze standaardtaal. Het Engels klinkt in de grote steden al minstens zo vaak als het Nederlands. Wim Daniëls zei het tijdens een lezing in de bibliotheek van Emmen kort en bondig: “Dialect verdraagt geen mobiliteit.”
Toch vind ik ‘verdriet’ in dit verband een te groot woord. Verdriet over een verdwijnende taal staat immers in geen verhouding tot het persoonlijke verdriet over afscheid van een naaste?
Maar, al wil ik deze emotie er niet aan verbinden, streektaalverlies is wel degelijk een verlies. In taal schuilt immers meer dan een verzameling woorden. Met elke taal die verdwijnt, raakt er een stukje geschiedenis, kennis en cultuur kwijt – een deel van ons collectieve geheugen. Het is alsof een USB-stick met unieke gegevens ineens niet meer leesbaar is.
Ik heb voor mijzelf een parallel getrokken met verlies in het algemeen. Hoe handelen wij bij verlies? We nemen afscheid – we leggen ons neer bij de veranderde omstandigheden, maar we proberen de herinnering wél levend te houden. Laten we dus back-ups maken voor straks, voor later. En precies daarin ligt onze uitdaging en taak als streektaalschrijvers. Schrijvers als Jan Veenstra, Marga Kool en Anne Doornbos hebben dat decennia geleden al begrepen. En literatuurhistoricus Henk Nijkeuter is daarbij onze betrouwbare externe, harde schijf.
Gerrit Boer
damdamdamdam doeha damdamdamdam heyhey
’s nachts
under de gestikte deken
luusternd naor ’t duuster
heur ik
de ketten tegen
de stalpaolen schuren
heur ik
een zündapp kommen
van gunne kaante baoling
lamert vos
is hen daansen west
bij meursing of slomp in börk
only the lonely
know the way I feel tonight
know this feeling ain’t right
