Op Valentijnsdag gef hij heur altied tulpen. Tulpen op een lieve kaort, tulpies van zulver anien klönken tot armband, maor miestal tulpen as boeket. De eerste tulpen van het jaor veur heur, zien lief. Het liefst in bonte kleuren, as symbool van een naodernd veurjaor en betere tieden. Heur verholding giet al jaoren met de jaorgetieden op en dele. As een schip zunder roer, overleverd an de elementen. De miest donkere maonden van het jaor leeft zie under de radar. En tot het moment dat de zun weer meer kracht kreg, bepaolt balsturige elementen zoas heur winterdepressie en zien posttraumatische waonen de koers. Het was der nog nooit zo woest an toegaon as die dag in december. En de winter mus astronomisch nog begunnen! Ok dizze Valentijnsdag komp e anzetten met een boeket. Zien enkelband sned in zien vel as e op de hurken giet zitten um de tulpen neer te vlijen. Witte tulpen. In het vervolg enkelt witte tulpen!
Steeds als – Willem Haandrikman
(bij de dood van Gerard Nijenhuis, 24-19-2023)
Steeds als een mij bekende
een al dan niet gewenst beroemd gewordene
een bloedverwant, een verre vriend, dorpsgenoot
man, vrouw of kind, van horen zeggen, gelezen
in de krant of – zelfs dat niet – is overleden
begeef ik mij in het bos en zie de open plek
waar zo kortelings nog die beuk of ceder stond.
Gure wind blaast door plekken waar ik al veel gelopen
heb. Andere zijn niet zichtbaar meer, voelen bijna
gerieflijk aan. Onsterfelijkheid betekent dat men alle
bomen vallen ziet. Onwetend wanneer, hoe, waar om
bang van te worden. Ooit verscheen een opperwezen dat
hoop en redding zou brengen. Over sterven gaf het echter
geen kik. En zo tref ik steeds nieuwe open plekken
aan. Ik prevel de namen bij de verdwenen bomen.
En als steeds valt er dan een bundel licht door de
takken van een nevenstaande: het wordt gezien!
Ik onderga het met intens verdriet en met de
woede van een kind dat vastbesloten is zich
niet te laten pakken en wegloopt van de plek
en dat tijd nog niet als vijand kent.
Kwatrijn – Rob Boudestein
Was ik Rimbaud, ik zag kalessen, draken,
tamboers, een mijnstreek, galerijen, staken.
Maar nu zie ik wat weiland met een koe,
meer kan ik er waarachtig niet van maken.
Uit: Dansen op de maat van het ogenblik
De tjiftjaf – Rob Boudestein
Toen wij hem deze lente hoorden,
leek ons zijn lofzang wat kortaf,
maar mooi dat hij een wijfje scoorde,
dat vogeltje van weinig woorden,
met slechts de klanken tjif en tjaf.
Amen&uit – Rob Boudestein
Amen, ach wanneer het meezat,
bloeide er het fluitenkruid.
Maar als Amen geen café had
reed je zo weer Amen uit.
Uit: Drenthe is best mooi (op Google Maps)
Fragment uit Storm op komst – Alie Seubers
Met een bonzend hart blaast Nora voorzichtig haar adem uit als de kust weer veilig is. Wat zouden ze gedaan hebben? Haar hart staat stil als ze stevig wordt vastgepakt. ‘Hé, joh? Laat los. Hou op. Ik moet naar huis. Wie is dit?’ Ze schopt naar achteren en raakt een been. ‘Jij lelijke rooie, denk je echt dat je mij aan kunt? Ik zal je krijgen.’ Aan haar haren wordt ze meegesleurd en strompelend valt ze op de grond. Haar woede komt naar boven als ze ziet dat Cornelis haar aanvalt. Ze ziet een stok liggen en besluit om die te gebruiken om zich te verdedigen. Ze zet haar voet tussen zijn benen en schopt keihard naar boven. ‘Au, teringwijf!’ Nora heeft een helder moment. Ze pakt razend snel de stok en slaat ermee zo hard ze kan tegen zijn hoofd. Hij valt op de grond. Nora ziet hem vallen. In één run is ze bij de auto en start hem zo snel als ze kan. Ze doet snel de deuren van de auto op slot als ze hem
aan ziet komen lopen met bloed op zijn voorhoofd. Cornelis springt voor de auto, terwijl Nora net de auto aan de praat heeft. Ze rijdt gewoon door en kijkt naar zijn gezicht tegen de voorruit. Nora rijdt snel achteruit en weer vooruit. Ze draait de auto een kwartslag en merkt dat ze bijna in de vaart zit. Met een ferme straal gas komt ze weer op straat en rijdt keihard weg. In de achteruitkijkspiegel ziet ze de modderspetters omhoog vliegen. Ze weet dat het strafbaar is om iemand te laten liggen, maar in dit geval is het noodweer. Ze veegt het zweet van haar voorhoofd af. Met een knalrood hoofd rijdt ze door het dorp naar de Oranjelaan.
Behoed mij voor de poëzie – Gijsje Gramsma
Vandaag geen poëzie alstublieft
Behoed mij voor de poëzie
want als ik schrijf dan val ik met
de woorden mee en
daal ik naar het scherp
van wee en moed en dan
weer leeg en zonder goed
val ik door mijn lagen
heen, tuimel ik naar dit
en dat ik eigenlijk ook
niets weet en niets begrijp
in mij stapelt woord op woord
en wee degene die mij
stoort in de cadans
van hoop doet leven
ik bind mij bij elkaar tot poëzie
een lichte zin, een heldere droom,
verklaar, markeer, benoem
terwijl ik tegelijkertijd besef
de dagen en de nachten
zo zijn ze werkelijk niet.
Beste psychiater van mijn moeder – Paula Laning
U vroeg om een beeld van mijn moeder vroeger
Ik dicht mijn zinnen tot versregels
en strofen die roepen hoe mijn moeder vroeger
was – toen wij nog klein waren (bis) – was
mijn vader de boeman
mijn moeder de verklikker
hij sloeg ons
zij bleef
met ons
mijn moeder dicht niet maar schrijft
brieven
mijn moeder gooide borden op de grond om
de ruzie te sussen tussen mijn broer en mij
mijn zusje ruimde het puin
niets tegen papa zeggen
’s middags kocht ze nieuwe bij de kringloop
mijn moeder dicht niet maar schrijft
brieven
haar mondelinge en schriftelijke explosies verwoestten
bloedbanden
neven en nichten zagen we niet meer
mijn moeder dicht niet maar schrijft
brieven met priemende en berispende erupties
mijn vader breide alles weer recht
mijn moeder breit alleen averecht
ik realiseer me
nu pas
dat zij een realistisch beeld van de realiteit
ontbeert
Beste psychiater,
Mijn moeder maakt mijn vader zwart
haar hele leven lang en nog
steeds en met terugwerkende kracht
om hem maar niet te hoeven missen
hij is dood en zij wil ook
Nul-nul – Peter Veen
Hij moet er knettergek van worden. Al die voetballers die voor een wedstrijd met hun ogen en hun armen of wijsvingers hemelwaarts gericht lopen te prevelen. Want ik verwacht niet dat ze smeken om wereldvrede. Niet om hulp en bijstand voor de verworpenen der aarde. Niet voor rechtvaardigheid. Niet voor een gezonde aarde. Niet voor een lang en gelukkig leven voor alles wat leeft. Niet voor een fijne wedstrijd. Nee. Ik verwacht dat ze allemaal vragen of hun god hen helpen wil te winnen. En als er maar één god is, dan is hij van beide partijen. Beloont hij dan de beste bidder, de eerlijkste smeker, de onschuldigste zondaar? Als ik god was speelde ik het eerlijk. Nul-nul. Ook na dagenlang penalty’s.
Lees elke zondag een nieuwe zeer kort verhaal van Peter Veen op zijn blog: www.peterveen.nl/blog
Houtduif – Mischa van Huijstee
van nature ben ik geen renner
maar een sjokker
mijn buikje en ik zijn lid
van dezelfde gezelligheidsvereniging
en als we het toch over bodycharming hebben
wil ik dit nog even kwijt
lieve mensen
het leven krijgt pas kleur als je het ziet
kijk maar naar mij
zachtaardiger wit dan grijs bestaat er niet
(uit: Kleine vogelgids)
Vandage – Ria Westerhuis
Argens achter een schuurtie
rookt een puber
veur het eerst een sigarette
kreg een maagie op een
zolderkamer rake klappen
argens in grote gebouwen
vergadert meinsen
over smalle beurzen
kriegt bejaorden as eerste
een middel tegen ienzaamheid
een olde hippie op het plein
röp dat Muskee nog leeft
hij leup zonet veurbij –
en bij de voedselbaank wordt
de zunne van morgen in
gelieke delen eerlijk verdeeld
(uit: Dwaalstroom)
Voorbij het voorstelbare – Klaas Koops
Wie had ooit kunnen denken
dat ik hier – op een plek die ik amper kende –
onder de linden mijn graf zou gaan kiezen,
op een steenworp afstand van een oude spoorlijn
Nooit had ik bedacht
dat ik – bij dit dorp van verre voorouders –
naast een oude akker mijn plaats zou aanwijzen,
op luttele meters van een heilig meer
Noch had ik niet kunnen bedenken
dat ik hier – bij dit stille dorp op de Hunzerug –
bijna onze hooglanders kan zien lopen,
in de eindeloze ruimte van het Eexterveld
Wie had ooit kunnen denken
dat ik hier – in dit veld van tumulus en hunebed –
mijn graf zou vinden nabij pingo en schaapwas,
op een plek vol verborgen historie
Nooit had ik gedacht
dat ik – in dit oord van hersteld verleden –
op een nabij perceel ons bos kon laten verrijzen,
gelegen aan een straat met verdwenen station
Ook had ik nooit kunnen bedenken
dat ik hier – ook al keek ik als jongen
vogels bij het boekweitveentje verderop –
nabij dit geschonken bos zou kunnen rusten
Nee nooit, had ik kunnen dromen
dat ik – bij dit dorp waar haar collega-wethouder en
pianoleraar wonen – samen eeuwig zal gaan slapen
met de liefde van mijn leven op kilometers van
haar Vinkeveen
Op een dag waarvan ik weet dat die zal komen
Henk – Reinier van Delden
Henk?
Henk, zei ik?
Henk, van je weet wel.
Die Henk!
Ja, nou weet ik het weer, zei ik.
Henk die ik voorderest niet zo goed ken.
Maar ik weet wie het is.
Henk uit Den Haag.
Waar ik gisteren was.
Een stad die ik ken als mijn broekzak.
Maar Henk was ik even vergeten.
Ik had Henk weleens de hand geschud.
Er twee woorden mee gewisseld.
En er een biertje meegedronken.
Aardige vent.
Of gozer, zoals ze zeggen in Den Haag.
En die vriend bracht hem ter sprake.
Dat kwam zo uit.
Toen we z’n vrouw zagen.
De vrouw van Henk.
Een leuk mens.
Ze moest lachen.
En ik lachte terug.
Die vriend lachte ook.
Zo lachten we zeker een seconde of vijf.
Om Henk.
Terwijl hij er niet eens bij was.
Henk.
Die ik bijna was vergeten.