Voorbij het voorstelbare – Klaas Koops

Wie had ooit kunnen denken
dat ik hier – op een plek die ik amper kende –
onder de linden mijn graf zou gaan kiezen,
op een steenworp afstand van een oude spoorlijn

Nooit had ik bedacht
dat ik – bij dit dorp van verre voorouders –
naast een oude akker mijn plaats zou aanwijzen,
op luttele meters van een heilig meer

Noch had ik niet kunnen bedenken
dat ik hier – bij dit stille dorp op de Hunzerug –
bijna onze hooglanders kan zien lopen,
in de eindeloze ruimte van het Eexterveld

Wie had ooit kunnen denken
dat ik hier – in dit veld van tumulus en hunebed –
mijn graf zou vinden nabij pingo en schaapwas,
op een plek vol verborgen historie

Nooit had ik gedacht
dat ik – in dit oord van hersteld verleden –
op een nabij perceel ons bos kon laten verrijzen,
gelegen aan een straat met verdwenen station

Ook had ik nooit kunnen bedenken
dat ik hier – ook al keek ik als jongen
vogels bij het boekweitveentje verderop –
nabij dit geschonken bos zou kunnen rusten

Nee nooit, had ik kunnen dromen
dat ik – bij dit dorp waar haar collega-wethouder en
pianoleraar wonen – samen eeuwig zal gaan slapen
met de liefde van mijn leven op kilometers van
haar Vinkeveen

Op een dag waarvan ik weet dat die zal komen

Henk – Reinier van Delden

Henk?
Henk, zei ik?
Henk, van je weet wel.
Die Henk!
Ja, nou weet ik het weer, zei ik.
Henk die ik voorderest niet zo goed ken.
Maar ik weet wie het is.
Henk uit Den Haag.
Waar ik gisteren was.
Een stad die ik ken als mijn broekzak.
Maar Henk was ik even vergeten.
Ik had Henk weleens de hand geschud.
Er twee woorden mee gewisseld.
En er een biertje meegedronken.
Aardige vent.
Of gozer, zoals ze zeggen in Den Haag.
En die vriend bracht hem ter sprake.
Dat kwam zo uit.
Toen we z’n vrouw zagen.
De vrouw van Henk.
Een leuk mens.
Ze moest lachen.
En ik lachte terug.
Die vriend lachte ook.
Zo lachten we zeker een seconde of vijf.
Om Henk.
Terwijl hij er niet eens bij was.
Henk.
Die ik bijna was vergeten.

Nest – Annie Martens

Dacht ik: dat kan ik beter

maar ook mijn ei gleed uit mijn buik
en klemde zich tussen ragdunne poten.
Jou, kletsnat kuikentje
wiegde ik
warmde ik
als in een nestblijverssprookje.

Toch lieten je donsveertjes los
Heel mijn nest was ermee bekleed
en voordat ik het wist, waaiden ze

weg.

Een vos – Paula Laning

Geweer in de ene hand, wapperende brief in de andere, zo bonkestapt hij het provinciehuis binnen. Met een plof plant hij de kolf van zijn geweer naast zich op de marmeren vloer, slaat met vlakke hand de brief op de balie en buldert: ‘Welke hufter verzint dit?’
De receptionist, een hand onder de balie, buigt zich over de brief: ‘De regering, mijnheer. De regering bepaalt de regels van de jacht.’
‘Maar júllie geven vergunningen af. Met achterlijke voorwaarden. Daar kan geen mens aan voldoen. Ik wil die eikel spreken, nu!’
‘Het afdelingshoofd vergunningen is een dame, mijnheer. Ik zal informeren of ze in de gelegenheid is om tijd vrij te maken om u te woord te staan.’
‘Schiet op, man. Ik heb meer te doen.’
‘Ik ook mijnheer, vooral aangenamere zaken dan een jager te woord staan.’
‘Ik ben boer!’
‘Pa, wat doe je? Geef je geweer maar aan mij. Had je alweer een vos in de schuur?’
‘Driehonderd onthoofde kippen. De rest in de stress. Minder eieren. En de bank zeurt over de aflossing.’
‘Geef mij je geweer maar, pap. Mijn collega kan dit niet oplossen.’
‘Ik knal mezelf wel door de kop. Het heeft geen zin meer. Die stomme regels. Maar zonder boeren geen voedsel. Dat vergeten ze.’
‘Pa, niet doen. Ik kom je weer helpen op de boerderij. Dat beloof ik. Morgen. NEE!!!’

Meneer Kooistra – Willem Haandrikman

‘Mijn zus is vandaag 69 geworden. We schelen op de kop af 15 maanden, want ik ben van 27 september ’51. Mijn andere zus is weer 15 maanden vóór mij geboren. Als 1951 een schrikkeljaar zou zijn geweest, dan was het precies uitgekomen. Nu scheelt er een dag aan. Dat neemt niet weg dat het wel heel toevallig is. Met mijn oudste zus heb ik al jaren geen contact meer. Dat ligt aan die lulhannes van haar man. Ik dacht er weleens over na en kwam tot rare gevolgtrekkingen. Zullen mijn ouders dat zo hebben uitgekiend, dacht ik dan. Maar dat kan natuurlijk niet, want niemand weet van te voren hoe een zwangerschap verloopt. Nee, ik houd het maar op pure toeval. En kennelijk komt het meer voor, want laatst las ik in de krant dat een meisje dat geboren is tussen twee jongens of een jongen tussen twee meisjes, en wanneer de tijd tussen die drie even lang is, dat dan de middelste eigenschappen mee krijgt van de oudste en de jongste. Wat een flauwekul, dacht ik toen ik het las. Het zou immers betekenen dat ik al een deel van de eigenschappen had die mijn zus 15 maanden later zou krijgen. En ik zou dus ook een flink deel eigenschappen moeten hebben van mijn oudste zus. Van mijn jongste zus wil ik met plezier een ruikertje eigenschappen bezitten, maar liever niet van die andere’.

Een medewerkster van het verzorgingshuis kwam binnen en vroeg of ik een kopje koffie wilde. ‘Graag’, zei ik. Ik weet dat dat hier niet de gewoonte is, maar als taxichauffeur vorm ik min of meer een uitzondering. Ik zou meneer Kooistra om elf uur naar zijn jarige zus brengen en ik was wat aan de vroege kant. Bovendien kende ik meneer Kooistra al langer dan vandaag. ‘Ik moet mij nog even omkleden hoor’, zei hij en hij begaf zich naar zijn slaapkamer. Intussen dronk ik mijn koffie op. Even later kwam hij weer tevoorschijn. Hij droeg een bruine plissérok en een creamkleurig hesje. ‘Kan dat zo?’, zei hij. ‘U ziet er keurig uit’, zei ik. Hij lachte geluidloos. Ik nam hem bij de arm en alzo schuifelden we naar buiten. Alleen die forse schoenen pasten er zeer beslist niet bij.

Meer verhalen van Willem Haandrikman lees je op zijn blog www.veenberichten.nl

Zon – Peter Veen

Het pad is oud en weinig belopen. Met een winterzonnetje in mijn rug stap ik door het veld, door het gras dat stug omhoog groeit op het karrenspoor. Na een tijdje voel ik vocht op mijn schenen en als ik naar beneden kijk, zie ik de onderkant van mijn broekspijpen door en door nat, net als mijn wandelschoenen, met rond mijn knieën een patroon van spetters. Nieuwsgierig naar de herkomst van het vocht stop ik met lopen en kijk om. Het lijkt alsof het licht aangaat. Honderdduizend gele grassprieten met een druppel dauw in top. Ze schitteren in het zonlicht als helderwitte diamantjes.